366_Best Hard
Ze vraagt of ik het leuk vind om mijn broer op te gaan halen in de buurt van Maastricht. Halverwege deze week komt hij naar verwachting aan na een 14-daagse mini-camino in eigen land, het lopen van het 500 kilometer lange Pieterpad. Wat begint met een voorzichtig idee van mijn moeder groeit uit tot het plan om een paar dagen met mijn schoonzus in Limburg door te brengen en hem op de terugweg op te halen. Samen zijn we welkom bij mijn vriendin, die – toeval bestaat – net deze week een kroonjaar bereikt.
Een half jaar ben ik niet op pad geweest. Alleen al daarom is het weer even wennen om Lief, huis en viervoeters goed verzorgd achter te laten. Maar het lukt. Maandag ben ik rond het middaguur bij mijn schoonzus. We zullen de reis vervolgen met de auto van mijn broer en ik pak mijn spullen over. Om het een beetje comfortabel voor onze gastvrouw te houden heb ik behalve mijn donzen dekbed, overtrek en kussen ook een van onze zelf opblazende luchtbedden voor mezelf meegenomen. We hebben ze na onze verhuizing naar Zeeland gekocht en onze tiener-kleinkinderen slapen er prima op. Geen gedoe meer met een voetpompje, maar gewoon de stekker in het stopcontact, de knop op in- of uitblazen zetten en voor je ’t weet is je veldbed gespreid.
Halverwege de middag arriveren we in Noord-Limburg, waar behalve een blije vriendin ook een enorme kruisbessenvlaai lonkt. Eenmaal in Limburg aan de ‘vla’ zal ik de komende maanden in mijn eigen provincie geen exemplaar meer durven te bestellen. Verrukkelijk!
Een goed uur later besluit ik eerst de auto leeg te trekken en mijn bed op te maken, want die avond heb ik daar vast geen zin meer in. Vriendin woont in een jaren 60 split-level bungalow. Het souterrain is via de zijingang te bereiken. In de grote extra woonkamer staan twee hoekbanken. Ik leg een plaid op de gladde vloer in het kommetje voor een van de banken en pak het luchtbed uit de tas. Een kind kan de was doen. Stekker erin, schakelaar aan, draaien naar ‘oppompen’. Het klinkt als een stofzuiger. ‘Best een flink breed matras’ denk ik, nadat ik een déja vu heb over kamperen in de jaren zestig. In die tijd was het fenomeen kamperen beslist nog niet voor iedereen weggelegd. Met z’n vijven met een hond op de hoedenplank en een aanhangertje achter de Renault 4 (dat noemen we nu liefkozend een koekblikje) was het een sport om economisch te pakken. Dus niks luchtbedden, in onze tent lagen we op stoffen ‘dekjes’ waar ik in een slaapzak-met-binnenzak op sliep. Op de een of andere manier was ik altijd zo druk ’s nachts dat ik dan steevast op de ondervloer van de tent wakker werd.
De logeerkamer waar mijn schoonzus straks slaapt grenst aan de mijne. Gelukkig hoef ik er ’s nachts zelden uit, anders zou ik haar misschien wakker maken. De eerste avond pakt anders uit. Iets bij de borrel valt niet lekker op de maag bij schoonzus en ze kruipt vroeg onder de wol. Te laat realiseer ik me dat ik voor mijn toiletspullen door haar slaapruimte moet. Als ik royaal na middernacht langs haar bed sluip en zie dat ze rustig slaapt, besluit ik het poetsen bij wijze van grote uitzondering dan maar over te slaan.
‘Best hard, even wennen’ denk ik, als ik in mijn opgemaakte veldbed stap. Het bed is lekker breed, maar het voelt alsof de zijkanten iets aflopen. Met gevaar voor eigen leven probeer ik linksom en rechtsom mijn draai te vinden. Tevergeefs. Het ‘best hard’ maakt plaats voor ‘alsof ik opgebaard ben’. Om 3 uur heb ik nog geen oog dichtgedaan. Bijna met heimwee denk ik aan het campingdekje in mijn tent, gevolgd door een visioen over een ouderwets luchtbed waar ik de stop zo uit zou kunnen halen om het teveel aan ingeblazen lucht te lozen. Nu kan ik het niemand aandoen om midden in de nacht de stofzuiger op uitblazen te zetten. Als ik in de ochtend nog een beetje toonbaar wil zijn zal ik wat anders moeten doen. In een wonder boven wonder gelukkig uitpakkende zweefduik beland ik als een wokkel, ingerold in mijn dekbed, op de hoekbank. Ik trek mijn kussen onder mijn hoofd, duik diep weg en val zonder verdere onderbrekingen in slaap tot half zeven. Dan merk ik dat de bank uit losse elementen bestaat en dat die elementen niet gekoppeld zijn. Het had dus maar weinig gescheeld of ik was door mijn wokkel-snoekduik met mijn volle gewicht tussen twee elementen in gezakt. Ik had het natuurlijk kunnen weten.
In het huis van vriendin staan namelijk gemiddeld vier bankstellen, waarvan de helft de volgende keer dat ik kom een metamorfose heeft ondergaan. ‘Waren voor de handel’ zegt ze dan, als ik vraag waar ze gebleven zijn.
Ik dommel nog wat en val zowaar nog even in slaap. Aan het ontbijt zegt schoonzus dat ze even goed moest kijken waar ik was, omdat mijn luchtbed onbeslapen was. Gedrieën dalen we af naar het souterrain, eerst maar even zorgen dat de tweede nachtrust beter verloopt. Vriendin en schoonzus zitten op de bank, terwijl ik wat lucht uit het bed laat ontsnappen. ‘Probeer het anders even nu’ opperen ze. Het is een groot verschil.
’s Avonds kruip ik – dit keer wel gepoetst – verwachtingsvol op het luchtbed. Was het amper een etmaal geleden nog alsof ik opgebaard lag, deze avond lijkt het wel een waterbed. Als ik me omdraai klotst het alleen niet. Ik prijs me gelukkig dat ik er alleen op lig, want het golft des te meer. Na een half uur weet ik het zeker….het kampeertijdperk is definitief verleden tijd.
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!