311_Droog kamperen
Kamperen is me met de paplepel ingegoten. En het is net als fietsen, je verleert het niet.
Het toeval wil dat ik beide werkwoorden al twintig jaar in de verleden tijd gebruik, om de simpele reden dat ik het niet meer doe. Niet kamperen is sinds we uit vrije wil al jaren niet meer met vakantie gaan, niet langer een gespreksonderwerp. Maar zo’n hekel aan fietsen hebben dat je er zelfs geen een hébt, dat ligt genuanceerder.
Voor het eerst in ons Zeeuwse ‘jasje’ krijgen we drie logees. Schoondochter met kleinkinderen. Het plan om te blijven slapen wordt pas drie dagen voor hun komst geboren. Juist dat onder enige druk improviseren is voor mij de jus van het leven. Wijzend op mijn beeldscherm zeg ik ‘Let maar op Lief, we wonen nu zo dicht bij het strand, de kids komen op zeker deze zomer nog eens logeren, dus laten we het gelijk goed aanpakken’. Op mijn beeldscherm prijken twee luchtbedden op seniore hoogte met een stekker en een knop om automatisch lucht in- en uit te blazen. ‘Heb je al besteld?’ vraagt hij. ‘Nee, maar het staat allemaal klaar om dat wel te doen en dan zijn ze nog voor het weekend binnen’. Als er iets is waar Lief een hekel aan heeft, dan is het wel dat de snelheid van mijn vingers op het toetsenbord enige vorm van inspraak uitsluit.
‘We kunnen ze nu mooi binnen uitproberen en van de zomer zetten we een tent in het achterste deel van de tuin en kunnen ze daar kamperen. Tussentijds passen die pakketjes wel op de vliering’. Geen speld tussen te krijgen. En hoewel Lief zelf niets heeft met kamperen, geeft het plaatje van de zelf-opblazende luchtbedden op seniore hoogte de doorslag.
Een dag voor de logeerpartij arriveren de spullen. Mooi op tijd om de ‘pap’ nog even uit de hoeslakens te wassen. Ze mogen kiezen: op onze slaapkamer met zijn drieën, of in de woonkamer een groot bed maken van de bank en twee luchtbedden. Dat is niet moeilijk. En het vooruitzicht om deze zomer te komen logeren in de tuin is spontaan beklonken.
We genieten van alle improvisatie, het kamperen in de voorkamer van ons tiny house. Aan het eind van de middag gaan we lekker uit eten met elkaar, daarna willen de jongelui om beurten even ‘lekker chillen’ in het bad-met-de-sterrenhemel, om vervolgens met de iPad en spelcomputer de slaapzak in te duiken. ‘Hier hebben ze het over 10 jaar nog over’ zeg ik, als we om half 11 – ultravroeg voor ons doen – in bed stappen.
Zondagmorgen na het uitgebreide ontbijt is het tijd om ze uit te zwaaien. Met kleinzoon blik ik alvast vooruit op een stukje zomer in Zeeland dit jaar. ‘Dat wordt helemaal leuk joh, er zijn echt een paar hele leuke dingen in de buurt waar jij je hart kunt ophalen. En met maar een beetje zonnig weer is het strand zo dichtbij dat je erheen kunt fíetsen!’ …
…Fietsen. Zei – IK – nou f-i-e-t-s-e-n?!?! Ik – uitgerekend ik -, die stoere Hollandse vrouw die van de woonkamer een kampeerplek maakt, een tent in de achtertuin wil opzetten en ‘met enige druk moeten improviseren de jus van het leven’ noemt….die vrouw, die zelf zo’n hekel aan fietsen heeft dat ze er geen een hééft….die vrouw heeft het over fietsen!
Gelukkig, het is pas februari. De zomervakantie is in juli-augustus. Nog vier maanden om even diep na te denken hoe ik iets dat op een fiets lijkt maar me meer aanstaat bij elkaar te fantaseren;-).
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!